Albert Saverys
(1886 - 1964)

Albert Saverys
(1886 - 1964)
Geboren te Deinze als zoon van een decoratieschilder, volgde Saverys in eerste instantie les aan de Stedelijke Tekenschool. Bij de plotse dood van zijn vader in 1902 steunde het familiebedrijf op zijn jonge schouders; veel tijd om te studeren had de jongeman dus niet. Dagonderwijs was uitgesloten. De avondlessen aan de Ecole Nicaise te Gent moesten hem helpen bekwamen in de decoratieve kunsten; hij leerde er marmer en hout beschilderen. Doorheen zijn hele carrière bleef hij trouwens geboeid door de toegepaste kunsten. Als gevestigd kunstschilder adviseerde hij bijvoorbeeld de Kortrijkse kunstwerkstede De Coene, voor wie hij onder meer kamerschermen ontwierp in de stijl van het Japonisme en de Art Nouveau.
Van groter belang voor de ontwikkeling van zijn schilderscarrière waren de jaren aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten vanaf 1912. Daar maakte hij de nadagen van Jean Delvin mee, docent aan en directeur van de instelling, die talrijke Latemse protagonisten had onderwezen. Onder zijn medeleerlingen bevonden zich o.m. Albert Claeys en Evarist De Buck. Ondertussen nam hij deel aan tentoonstellingen. Bekendheid genoot hij al snel, eerst op lokaal vlak en vanaf 1913 op nationaal niveau. De inrichtende Société Royale des Beaux-Arts kocht werk van hem op de eerste belangrijke expositie waaraan hij deelnam, de Gentse Wereldtentoonstelling. Vlak voor de oorlog werd hij ook in de Gentse Salle Taets opgemerkt. Nog in juli was hij met o.m. Robert Aerens, De Buck en Claeys te gast in het Hôtel Royal aan de Gentse Kouter. Ook de opportuniteit van een kunstenaarsvereniging zag hij onmiddellijk in. Van bij de oprichting in mei 1914 maakte Saverys zich als een der eersten lid van het Algemeen Kunstverbond voor Oost- en West-Vlaanderen.
De oorlog brak zijn debuut, zoals hij ook Saverys’ generatiegenoten Claeys en De Buck in hun ontwikkeling hinderde. De kansen tot exposeren werden kleiner. Maar op het lokale Gentse niveau bleven verschillende verenigingen actief, o.m. het bovenvermelde Kunstverbond evenals de kring Kunst en Kennis, de vereniging van oud-leerlingen van de Gentse academie. In 1916 kreeg hij de kans om een groter ensemble samen te brengen, wanneer hij samen met Anna De Weert en Achiel Vereecken de cimaises van de Salle Taets kon vullen. Een jaar later exposeerde hij opnieuw in de Gentse galerij; nu moest hij enkel de beeldhouwer Leon Sarteel naast zich dulden. In maart 1920 volgde een volgende stap met zijn individuele tentoonstelling bij Taets; de triomf kwam een jaar later met een opgemerkte tentoonstelling te Brussel bij galerie Le Centaure, met Sélection op dat ogenblik het brandpunt van de hoofdstedelijke avant-garde. De tentoonstelling kende een groot succes; aan het einde kon de galerie met trots afficheren: uitverkocht!
Op korte tijd was Saverys in een sneltempo aan de top van de Belgische kunst beland. De ene individuele tentoonstelling na de andere volgden elkaar op. En ook internationaal werd hij opgemerkt; tussen beide wereldoorlogen was hij niet minder dan zes maal te gast op de Biënnale te Venetië. Op nagenoeg alle overzichtstentoonstellingen van Belgische kunst die in de komende jaren in het buitenland georganiseerd werden, gaf hij van dan af present. Ook op de prestigieuze jaarlijkse tentoonstellingen van het Carnegie Institute in Pittsburgh werd hij herhaaldelijk uitgenodigd.
Door het succes was hij in de mogelijkheid om zich in 1922-1923 een ruime woning met schildersatelier te laten bouwen aan de Gentsesteenweg, tussen Deinze en Petegem. Saverys doopte zijn huis ‘Ter Kauwkeshoek’. Als architect trok hij August De Smet aan, die eerder voor Servaes’ ‘Torenhuis’ in Sint-Martens-Latem tekende en naderhand ook Gustave De Smets huis te Deurle bouwde.
Intussen bleef Saverys in beeld te Brussel. De beroemde Galerie Georges Giroux zou hem tijdens het interbellum voor tal van tentoonstellingen engageren. Op het einde van de jaren 1920 was de kunstenaar een societyfiguur geworden, die in zijn relaties tot aan het Belgische koningshuis reikte.
De crisisjaren leken aan de kunstenaar voorbij te gaan. Zijn tentoonstellingen bij Giroux bleven een society gebeuren. En in 1937 kreeg hij een individuele tentoonstelling in het kunsthuis bij uitstek van de stad, het Paleis voor Schone Kunsten. In hetzelfde jaar volgde een andere officiële waardering. Saverys werd benoemd tot docent aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Tot zijn pensioenleeftijd in 1951 bleef hij docent in de Scheldestad.
De oorlogsjaren bracht Saverys relatief onbekommerd door. Herhaaldelijk exposeerde hij te Antwerpen en Brussel; Gent liet hij tot 1949 links liggen.
Van groter belang voor de ontwikkeling van zijn schilderscarrière waren de jaren aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten vanaf 1912. Daar maakte hij de nadagen van Jean Delvin mee, docent aan en directeur van de instelling, die talrijke Latemse protagonisten had onderwezen. Onder zijn medeleerlingen bevonden zich o.m. Albert Claeys en Evarist De Buck. Ondertussen nam hij deel aan tentoonstellingen. Bekendheid genoot hij al snel, eerst op lokaal vlak en vanaf 1913 op nationaal niveau. De inrichtende Société Royale des Beaux-Arts kocht werk van hem op de eerste belangrijke expositie waaraan hij deelnam, de Gentse Wereldtentoonstelling. Vlak voor de oorlog werd hij ook in de Gentse Salle Taets opgemerkt. Nog in juli was hij met o.m. Robert Aerens, De Buck en Claeys te gast in het Hôtel Royal aan de Gentse Kouter. Ook de opportuniteit van een kunstenaarsvereniging zag hij onmiddellijk in. Van bij de oprichting in mei 1914 maakte Saverys zich als een der eersten lid van het Algemeen Kunstverbond voor Oost- en West-Vlaanderen.
De oorlog brak zijn debuut, zoals hij ook Saverys’ generatiegenoten Claeys en De Buck in hun ontwikkeling hinderde. De kansen tot exposeren werden kleiner. Maar op het lokale Gentse niveau bleven verschillende verenigingen actief, o.m. het bovenvermelde Kunstverbond evenals de kring Kunst en Kennis, de vereniging van oud-leerlingen van de Gentse academie. In 1916 kreeg hij de kans om een groter ensemble samen te brengen, wanneer hij samen met Anna De Weert en Achiel Vereecken de cimaises van de Salle Taets kon vullen. Een jaar later exposeerde hij opnieuw in de Gentse galerij; nu moest hij enkel de beeldhouwer Leon Sarteel naast zich dulden. In maart 1920 volgde een volgende stap met zijn individuele tentoonstelling bij Taets; de triomf kwam een jaar later met een opgemerkte tentoonstelling te Brussel bij galerie Le Centaure, met Sélection op dat ogenblik het brandpunt van de hoofdstedelijke avant-garde. De tentoonstelling kende een groot succes; aan het einde kon de galerie met trots afficheren: uitverkocht!
Op korte tijd was Saverys in een sneltempo aan de top van de Belgische kunst beland. De ene individuele tentoonstelling na de andere volgden elkaar op. En ook internationaal werd hij opgemerkt; tussen beide wereldoorlogen was hij niet minder dan zes maal te gast op de Biënnale te Venetië. Op nagenoeg alle overzichtstentoonstellingen van Belgische kunst die in de komende jaren in het buitenland georganiseerd werden, gaf hij van dan af present. Ook op de prestigieuze jaarlijkse tentoonstellingen van het Carnegie Institute in Pittsburgh werd hij herhaaldelijk uitgenodigd.
Door het succes was hij in de mogelijkheid om zich in 1922-1923 een ruime woning met schildersatelier te laten bouwen aan de Gentsesteenweg, tussen Deinze en Petegem. Saverys doopte zijn huis ‘Ter Kauwkeshoek’. Als architect trok hij August De Smet aan, die eerder voor Servaes’ ‘Torenhuis’ in Sint-Martens-Latem tekende en naderhand ook Gustave De Smets huis te Deurle bouwde.
Intussen bleef Saverys in beeld te Brussel. De beroemde Galerie Georges Giroux zou hem tijdens het interbellum voor tal van tentoonstellingen engageren. Op het einde van de jaren 1920 was de kunstenaar een societyfiguur geworden, die in zijn relaties tot aan het Belgische koningshuis reikte.
De crisisjaren leken aan de kunstenaar voorbij te gaan. Zijn tentoonstellingen bij Giroux bleven een society gebeuren. En in 1937 kreeg hij een individuele tentoonstelling in het kunsthuis bij uitstek van de stad, het Paleis voor Schone Kunsten. In hetzelfde jaar volgde een andere officiële waardering. Saverys werd benoemd tot docent aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Tot zijn pensioenleeftijd in 1951 bleef hij docent in de Scheldestad.
De oorlogsjaren bracht Saverys relatief onbekommerd door. Herhaaldelijk exposeerde hij te Antwerpen en Brussel; Gent liet hij tot 1949 links liggen.
werken
publicaties
BRAFA 2020 (French Version)