George Minne
(1866 - 1941)

George Minne
(1866 - 1941)
Tijdens zijn opleiding aan de Academie voor Schone Kunsten Gent, raakte Minne bevriend met de symbolistische auteurs Grégoire Le Roy en Maurice Maeterlinck. Deze jonge symbolisten hadden een buitengewone invloed op de jonge kunstenaar, die zich in die tijd al distantieerde van het academisme.
Minne maakte zijn debuut als beeldhouwer op de Gentse tentoonstelling in 1889 en zijn deelname werd fel bestreden door de pers en het publiek. Zijn progressieve vormentaal vond alleen een publiek op de tentoonstellingen van de Brusselse avant-garde kring Les XX. Hij was aanwezig op deze tentoonstellingen van 1890 tot 1893. Minne maakte kennis met het Brusselse kunstmilieu, waar hij bevriend raakte met Emile Verhaeren. Hij trok ook al in zijn carrière de aandacht van de Franse symbolisten. In 1892 nodigde Sâr Péladan de kunstenaar uit op zijn beroemde Salon de la Rose-Croix.
In Gent probeerde hij een front te vormen tegen een conservatief publiek. Als lid van de vereniging Wij willen confronteerde hij de lokale Cercle Artistique et Littéraire, die een conservatief pad volgde. Zijn geboortestad was hem inderdaad niet bepaald goed gezind. In 1895 werd zijn inzending voor de Gentse tentoonstelling zelfs afgewezen. Wanhoop leidde hem terug naar Brussel, waar hij zich in 1895 aanmeldde voor de beeldhouwkunst die werd gegeven door de Académie Royale des Beaux-Arts. Instructeur Charles Van der Stappen ondersteunde zijn leerling en vond hem een atelier. Via Verhaeren kwam hij ook in contact met Henry van de Velde, op dat moment een van de protagonisten van de Belgische Art Nouveau. En de internationale contacten van Van de Velde leidden Minne tot de invloedrijke Duitse criticus en verzamelaar Julius Meier-Graefe, die Europese bekendheid zou verlenen aan het modernisme van Minne. Rond de eeuwwisseling exposeerde Minne in avant-garde milieus in Duitsland en Oostenrijk. Hij werd aanbeden in de Weense Secession; Ver Sacrum, de periodieke publicatie van de vereniging, wijdde zelfs een heel aantal aan zijn werk. Hij genoot ook brede bekendheid in Frankrijk en exposeerde onder meer in de Galerie Durand-Ruel en de Galerie L’Art Nouveau van Siegfried Bing.
In de zomer van 1899 ging Minne naar Sint-Martens-Latem, waarschijnlijk op aanraden van zijn vriend Valerius De Saedeleer, die hij kende van zijn academiejaren in Gent. Samen met Karel van de Woestijne zou hij de intellectuele leider worden van de zogenaamde eerste Latem-groep. Minne was het enige lid van deze cirkel van symbolistische kunstenaars die zijn dorp trouw bleef gedurende zijn hele leven, met uitzondering van de oorlogsperiode.
Minne ervoer zijn Welshe jaren als benauwend. De voortdurende onzekerheid over het lot van zijn zonen aan het front verlamde Minne en zijn vrouw. Hij nam regelmatig deel aan de groepstentoonstellingen georganiseerd door de Belgische overheid in heel Groot-Brittannië. Net als zijn vrienden De Saedeleer en Van de Woestyne kon hij rekenen op de steun van de familie De Graaff-Bachiene, een Nederlands echtpaar dat in Londen woonde en werk had van Belgische kunstenaars in ballingschap.
In de periode tussen de oorlogen genoot de beeldhouwer grote bekendheid in de Belgische en internationale kunstscene. Tal van tentoonstellingen waren gewijd aan zijn werk. En in 1931 werd hij verheven tot adel.
Minne maakte zijn debuut als beeldhouwer op de Gentse tentoonstelling in 1889 en zijn deelname werd fel bestreden door de pers en het publiek. Zijn progressieve vormentaal vond alleen een publiek op de tentoonstellingen van de Brusselse avant-garde kring Les XX. Hij was aanwezig op deze tentoonstellingen van 1890 tot 1893. Minne maakte kennis met het Brusselse kunstmilieu, waar hij bevriend raakte met Emile Verhaeren. Hij trok ook al in zijn carrière de aandacht van de Franse symbolisten. In 1892 nodigde Sâr Péladan de kunstenaar uit op zijn beroemde Salon de la Rose-Croix.
In Gent probeerde hij een front te vormen tegen een conservatief publiek. Als lid van de vereniging Wij willen confronteerde hij de lokale Cercle Artistique et Littéraire, die een conservatief pad volgde. Zijn geboortestad was hem inderdaad niet bepaald goed gezind. In 1895 werd zijn inzending voor de Gentse tentoonstelling zelfs afgewezen. Wanhoop leidde hem terug naar Brussel, waar hij zich in 1895 aanmeldde voor de beeldhouwkunst die werd gegeven door de Académie Royale des Beaux-Arts. Instructeur Charles Van der Stappen ondersteunde zijn leerling en vond hem een atelier. Via Verhaeren kwam hij ook in contact met Henry van de Velde, op dat moment een van de protagonisten van de Belgische Art Nouveau. En de internationale contacten van Van de Velde leidden Minne tot de invloedrijke Duitse criticus en verzamelaar Julius Meier-Graefe, die Europese bekendheid zou verlenen aan het modernisme van Minne. Rond de eeuwwisseling exposeerde Minne in avant-garde milieus in Duitsland en Oostenrijk. Hij werd aanbeden in de Weense Secession; Ver Sacrum, de periodieke publicatie van de vereniging, wijdde zelfs een heel aantal aan zijn werk. Hij genoot ook brede bekendheid in Frankrijk en exposeerde onder meer in de Galerie Durand-Ruel en de Galerie L’Art Nouveau van Siegfried Bing.
In de zomer van 1899 ging Minne naar Sint-Martens-Latem, waarschijnlijk op aanraden van zijn vriend Valerius De Saedeleer, die hij kende van zijn academiejaren in Gent. Samen met Karel van de Woestijne zou hij de intellectuele leider worden van de zogenaamde eerste Latem-groep. Minne was het enige lid van deze cirkel van symbolistische kunstenaars die zijn dorp trouw bleef gedurende zijn hele leven, met uitzondering van de oorlogsperiode.
Minne ervoer zijn Welshe jaren als benauwend. De voortdurende onzekerheid over het lot van zijn zonen aan het front verlamde Minne en zijn vrouw. Hij nam regelmatig deel aan de groepstentoonstellingen georganiseerd door de Belgische overheid in heel Groot-Brittannië. Net als zijn vrienden De Saedeleer en Van de Woestyne kon hij rekenen op de steun van de familie De Graaff-Bachiene, een Nederlands echtpaar dat in Londen woonde en werk had van Belgische kunstenaars in ballingschap.
In de periode tussen de oorlogen genoot de beeldhouwer grote bekendheid in de Belgische en internationale kunstscene. Tal van tentoonstellingen waren gewijd aan zijn werk. En in 1931 werd hij verheven tot adel.
werken
publicaties
BRAFA 2020 (French Version)