kunstenaars
In de jaren 1850 trekken twee Gentse kunstenaars naar Parijs om er hun geluk te beproeven. De gebroeders César en Xavier De Cock probeerden in de Franse hoofdstad hun academische opleiding te vervolledigen en zochten er contact met het plaatselijke kunstmilieu. Vooral de kunstenaars van de zogenaamde School van Barbizon trokken hun aandacht. Deze Franse landschapschilders hadden de beslotenheid van hun atelier verlaten en trokken het woud van Fontainebleau in om in de vrije natuur, en plein air te schilderen.
In navolging van hun Franse voorbeelden dompelden de broers zich in een natuurbad onder. Eerst in Parijs en naderhand op de Belgische salons verwierven ze naam en faam. Kort na zijn Parijse verblijf vestigde Xavier De Cock zich in 1860 te Deurle, vandaag een fusiegemeente van Sint-Martens-Latem. Zijn broer vestigde zich pas decennia later terug in België, maar verkoos Gent boven de Leiestreek als verblijfsplaats. Zoals Xavier schilderde César De Cock voornamelijk de bosrijke omgeving van Sint-Martens-Latem. Hun roem legde de basis voor de artistieke ontwikkeling van het dorp.
Vanaf 1898-1899 vestigt zich te Sint-Martens-Latem aan de Leie een kunstenaarskolonie van symbolisten. De spilfiguur van deze kolonie was George Minne, die rondom zich Valerius De Saedeleer en de jongere Gustave van de Woestyne verenigde. De dichter Karel van de Woestyne steunde hen op theoretisch gebied. Deze kunstenaars zetten zich, zoals alle symbolisten, sterk af tegen het kommerloze impressionisme en tegen het luminisme en het fauvisme, met de felle licht-en kleurvlakken, dat toen bij ons beoefend werd door Rik Wouters, Henri Evenepoel en Emile Claus. Zij ontliepen de geraffineerde stadscultuur en zochten hun heil in het ongerepte platteland met die stilte, rust en eenzaamheid.
Tot de eerste groep van de 'Latemse School' worden gerekend: George Minne, Valerius De Saedeleer, Gustave van de Woestyne alsook zijn broer, dichter en criticus Karel van de Woestyne.
Zij zijn het die zich vanaf 1895 te Latem vestigen, daartoe aangemoedigd door Albijn Van den Abeele, gemeentesecretaris van Sint-Martens Latem. Hij vangt als een soort vaderfiguur de overwegend uit Gent afkomstige kunstenaars op.
Na 1900 komen trouwens heel wat kunstenaars voor een korte of lange periode naar het kunstenaarsdorp dat steeds meer bekendheid krijgt en een echt artistiek kruispunt wordt. Door de aanwezigheid van andere groepen kunstenaars (eerst de luministen, dan de expressionisten) wordt Latem in de Belgische kunstgeschiedenis van de 20ste eeuw een begrip.
In de ontwikkeling van het Belgische impressionisme speelde de Leiestreek een cruciale rol. Toen Emile Claus zich in 1881 te Astene vestigde, een deelgemeente van Deinze, ging hij op zoek naar het onbezoedelde, ongecompliceerde boerenleven van zijn jeugd. Toen wees niets op de bloei die het impressionisme in het Leieland zou kennen van 1890 tot 1914.
Het internationale succes dat Claus kende op tentoonstellingen in binnen- en buitenland, trok jonge kunstenaars aan die in dezelfde stijl wilden carrière maken. In de eerste plaats moeten Anna De Weert en Jenny Montigny als Claus' belangrijkste leerlingen worden aangeduid. Beide dames, afkomstig uit de gegoede Gentse burgerij, kende een grote carrière en legden mede de basis voor de faam van het luminisme in het Leieland.
Omstreeks 1900 kende de roem van Claus ook op een groep jonge Gentse kunstenaars een sterke aantrekkingskracht. Gustave en Leon De Smet, Constant Permeke, Maurice Sys en Frits Van den Berghe zouden zich omstreeks 1905 in Sint-Martens-Latem vestigen, en bleven tot 1914 het luminisme van Claus trouw.
Vanaf 1905 vestigt zich een tweede kunstenaarsgroep te Sint-Martens-Latem : Gust. De Smet, Albert Servaes, Constant Permeke en Frits Van den Berghe. In tegenstelling tot de eerste groep Latemnaars, die aan het luminisme van de dichtbij wonende Emile Claus een symbolistische inhoud gaven, wendden deze kunstenaars zich ten volle tot deze Vlaamse uiting van het impressionisme. De grondlegger van dit luminisme was hun gevierd voorbeeld. Het contact met de eerste groep bleef dan ook zeer oppervlakkig. Zij misten trouwens de ernst en de religieuze geaardheid van de eerste groep.
Wanneer Albert Servaes in zijn symbolistische werken van de jaren 1905-1906 het donkere palet hanteert met een felle bewogenheid, zonder ook maar enige bekommernis om de 'schone' schilderkunst effent hij hiermee het pad naar het Vlaams expressionisme. Constant Permeke werd er sterk door beïnvloed, wegens de donkere kleuren, de ruwe schilderwijze en de expressieve vormen. Gust. De Smet daarentegen richtte zich als aanvankelijk impressionist, meer en meer tot het symbolisme van de eerste groep en bij Frits van den Berghe suggereren de vooroorlogse werken toch heel wat meer dan een loutere weergave van de werkelijkheid. Alleen hij bleef verwant met de Duitse expressionisten en hun stadsmentaliteit. Al de anderen waren allergisch voor het stadsleven geworden.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vestigden Gust. De Smet en Frits Van den Berghe zich in Nederland, waar zij volop in contact kwamen met het de moderne kunst, hetgeen hun doorbraak naar het expressionisme alleszins sterk bespoedigde. Frits Van den Berghe zocht naar vereenvoudiging en donkere kleuren, wat synoniem leek te worden van expressief. Gust. De Smet, sterk beïnvloed door het kubisme van Picasso en Braque, verkavelde eerder de vormen, maar zijn kubisme bleef, in tegenstelling tot zijn buitenlandse voorbeelden mild en steeds herkenbaar. Constant Permeke belandde als oorlogsgewonde in Engeland. Zijn stijl werd hoekiger en zijn fel gouden koloriet verwees naar William Turner.
Na de oorlogsjaren keerden allen uit ballingschap naar Vlaanderen terug en bereikte het Vlaams expressionisme zijn volle bloei tijdens de twintiger jaren. Ieder ging zijn eigen weg maar globaal gezien bleven de Vlaams expressionisten zintuiglijker en milder dan hun Duitse tijdsgenoten en geestesverwanten, die de ontreddering van de oorlog meesleepten.
De grote crisis van 1929 betekent net als elders ook een ramp voor de kunstmarkt. De Tweede Wereldoorlog betekent het definitieve einde voor de tweede groep van de 'Latemse school'.
Naast de collectie van de ‘Latemse School’ vertegenwoordigt Galerie Oscar De Vos ook een aantal belangrijke Belgische internationale kunstenaars, zoals Paul Delvaux, James Ensor, Foujita, Theo Van Rysselberghe en Rik Wouters. Deze kunstenaars hebben een onmiskenbaar invloed gehad op de Latemse kunstenaarsgroep.